Kort geschiedkundig overzicht

Over het ontstaan van de Weimaraner zijn talrijke theoriën. Vast staat dat de Weimaraner al in de periode 1800-1830 aan het Hof van Weimar gefokt werd. Later was de fokkerij nagenoeg geheel in handen van meestal alleen op werkprestaties fokkende beroepsjagers en jachtopzichters in Midden-Duitsland, vooral in de omgeving van Weimar en Thüringen. Rond ongeveer 1890 werd er met het ras planmatig gefokt en werd er een stamboek bijgehouden. Naast de kortharige variëteit kwam rond 1900 een langharige variëteit voor. Sinds de fok in stamboeken is vastgelegd, wordt de weimaraner zuiver gefokt en is hij dus wezenlijk vrij gebleven van inkruisingen met andere rassen. Daarmee is hij het oudste Duitse Staande Hondenras, dat reeds meer dan honderd jaar zuiver gefokt wordt.

  Algemeen voorkomen

Middelgrote tot grote jachtgebruikshond. Doelmatig werktype, mooi van uiterlijk en goed bespierd. Er moet duidelijk verschil zijn tussen het type van de reu en de teef.

Schofthoogte :

Gewicht :

  Kleur

Zilver-, ree- of muisgrijs evenals tussenvormen van deze kleuren. Kop en oren meestal iets lichter. Witte aftekeningen zijn slechts in beperkte mate toegelaten aan de borst en de tenen. Een min of meer uitgesproken donkeren "aalstreep" op de rug is toegelaten. Uitgesproken bruine brand en witte tekeningen anders dan borstvlek of aan tenen betekent diskwalificatie.

  Beharing

De korthaar heeft kort (maar langer en dichter dan bij de meeste vergelijkbare hondenrassen), sterk, zeer dicht aanliggend dekhaar, zonder of met geringe onderwol.

De langhaar heeft zacht lang dekhaar, met of zonder onderwol. Zijn haar is glad of licht gegolfd. Bij de ooraanzet erover vallend, bij de oorpunten fluweelachtig. De haarlengte aan de flanken is 3-5 cm, aan de onderzijde van de hals, de voorborst en aan de buik meestal iets langer.

Goede bevedering en broek. Staart met goede pluim. Tussen de tenen behaard. Minder lang haar aan het hoofd. Dikwijls is de vacht van een langhaar pas goed ontwikkeld na zijn tweede levensjaar.

  Hoofd

In harmonie met lichaamsgrootte en voorsnuit. Bij reuen breder dan bij teven, echter dient verhouding breedte van de schedel in goede proportie tot lengte van hoofd. In het midden van de schedel een verdieping. De achterhoofdsknobbel (jachtknobbel - occiput) licht tot matig zichtbaar. Achter de ogen een goed zichtbaar jukbeen. Uiterst geringe stop. De grote neusspiegel is donkervleeskleurig naar achteren overgaand in grijs. De vang is lang en -vooral bij reuen- krachtig, van opzij bijna vierkant lijkend. De neusrug is recht of iets gewelfd, maar nooit naar onderen doorgebogen. De lippen zijn matig overvallend en vleeskleurig. Het gebit dient volledig, regelmatig en krachtig te zijn. Snijtanden moeten zich scharend bewegen (scharend gebit). De ogen zijn licht tot donker barnsteenkleurig, met intelligente uitdrukking. Als pup zijn ze hemelsblauw. Ze zijn rond en nauwelijks scheefstaand, oogleden goed aansluitend. De oren (behang) zijn breed en tamelijk lang, ongeveer reikend tot de mondhoed, puntig aan de onderzijde en hoog en smal aangezet. Bij oplettendheid iets naar voren gedraaid en gevouwen.

  Hals

Adelijk voorkomen en edel gedragen, toplijn gebogen, gespierd, nagenoeg rond, niet te kort en droog. Steviger wordend naar de schouder en harmonisch overgaand in borst- en ruglijn.

  Lichaam

Van de gebogen halslijn gaat de toplijn via de goed geprononceerde schoft harmonisch in de relatief lange vast rug over. De rug is vast en gespierd, zonder doorgezakt te zijn. Achter niet overbouwd. Een wat langere rug (raskenmerk) is geen fout.

Lengte : schofthoogte = 12 : 11.

De borst is krachtig met voldoende diepte -bijna tot de elleboog reikend- en met voldoende lengte. Goed gewelfd met lange ribben. Voorborst goed geprononceerd.

De builijn is licht stijgend, de buik mag echter niet opgetrokken zijn.

Staartaanzet is lager dan bij andere vergelijkbare rassen. Hij is krachtig en goed behaard. In rust hangend, en bij oplettendheid en bij het werk horizontaal of ook hoger gedragen. De staart bij de korthaar wordt meestal gecoupeerd als hij 1-2 dagen oud is tot 4-4,5 cm; bij de langhaar kan hij met 2-3 wervels ingekort worden. Het couperen is volgens de standaard niet meer veplicht, maar is wel aan te raden. De langhaar wordt heden quasi niet meer gecoupeerd.

Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde teelballen vertonen, die zich volledig in het scrotum bevinden.

  Voorhand

Voorpoten zijn hoog, pezig, recht en parallel, maar niet te breed staand. Schouders zijn lang, schuin, goed aanliggend en krachtig bespierd. Goede hoeking van het schouderblad met opperarmbeengewricht. Opperarmbeen is schuin staand met voldoende lengte en kracht. Ellebogen zijn vrij en recht gelegen. Onderarm is lang en recht staand. Polsgewricht is fors en sterk. Voorpoten zijn gesloten en sterk, recht onder het lichaam staand. Tenen zijn goed gewelfd. Iets langere tenen zijn raskenmerkend. Nagels zijn licht tot donkergrijs. Zoolballen stevig en goed gepigmenteerd.

  Achterhand

Poten zijn "hoog", pezig en goed gespierd, parallel stand, niet naar buiten noch naar binnen gedraaid. Dijbeen heeft voldoende lengte, is sterk en goed bespierd. Kniegewricht is fors en sterk. Onderbeen is lang en pezen komen goed naar voren. Sprongewricht is fors en sterk. Achterpoten zijn gesloten en sterk, zonder wolfsklauwen, verder zoals voorpoten.

  Gangwerk

Loopbeweging moet in elk tempo ruim uitgrijpend en vloeiend zijn. Bij het gaan de voorbenen duidelijk parallel met de achterbenen. In galop lang en vlak. De rug moet in draf horizontaal blijven. Telgang is ongewenst.


                                              Klik hier voor startpagina                Email ons